Een Hongaar in Nederland
Vrijdag 28 november 2008 - Het huis. Oud, twee onder één kap, verbouwd en ooit in een dolle bui groen geschilderd. De oprit is over een lengte van tien meter langs de gehele woning fors verbreed, zodat de oprijwagen van mijn vader erdoor kan naar ‘achter’. ‘Achter’ is de tuin, waar de sloopauto’s staan en waar een vreemd silhouet oprijst dat nog het meest wegheeft van twee reuzenbroden strak tegen elkaar aangeplakt. Blauwe broden. Het zijn twee afgeschreven trolleybussen, die mijn vader van de gemeente Arnhem kreeg. Hij laste ze aan elkaar en daar was onze garage!
Mihály. De naam van mijn vader. Michel heet hij in Nederland. Vaak werd hij Mietsie, Miets of Mits genoemd. De Hongaar in het dorp. De kleine Hongaar, of de rare Hongaar.
Bij hem haalde je tweede handsonderdelen, bracht je oud schroot. Of je vroeg hem naar je zuurverdiende, maar pruttelende karretje te willen kijken. Hij kreeg elke auto aan de praat en was altijd schappelijk. ‘Doe maar twee tientje', zei hij. Dat vonden Nederlanders raar, dat hij ‘twee tientje' zei en ‘vier autoband'. Wij, zijn kinderen die hier geboren werden, hebben hem daarom ook uitgelachen. Sinds ik Hongaars leer, schaam ik mij. Als er telwoorden voor het zelfstandig naamwoord komen, staat het zelfstandig naamwoord in het Hongaars in het enkelvoud, dus was zijn fout volkomen begrijpelijk.
Hij gebruikte verbasterde namen voor automerken, waarbij de klanten hem in volkomen verbijstering aanstaarden. Ik glimlach er nu om. De Franse merken Renault en Peugeot heetten bij hem: Ronnol en Poszjo.
In die twee aan elkaar gelaste trolleybussen, stookte hij 's winters een oude potkachel op, legde een smeerput aan en bouwde een werkbank. Overal hing, lag en slingerde gereedschap. Alles was zwart. In de keuken van het groene huis ‘liep' de koffie dag en nacht door. Mijn moeder schonk onvermoeibaar de mokken vol. In de late uurtjes hingen de dorpsbewoners aan de werkbank met een pijpje bier in de hand, terwijl mijn vader onder motorkappen wat aandraaide, verving, duwde, trok en af en toe een flinke slag uitdeelde. Althans, zo zag dat er voor ons kinderen uit. Bij Franse automerken werkte die klap op de bumper trouwens wonderwel: het lampje brandde weer en zowaar drie maanden lang! Hij verraste ons ook met zijn ‘hergebruik'-ideetjes. We vonden op een ochtend onze schoenen terug met nieuwe zolen: hij had er stukken versleten autoband onder gezet. Het zag er keurig uit, maar wij waren er niet blij mee.
Zijn garage was zijn domein. ‘Waar is papa?' 'In de garage.' Hij vertelde dat hij vroeger, in zijn jonge jaren in Hongarije ook een domein had. Achter het ouderlijk huis, dat uit één vertrek bestond, bouwde hij een hutje. Het werd zijn ‘werkplaats', waar hij schoenen maakte, of gereedschap en fietsen en andere dingen repareerde voor de mensen uit het dorp. Nagyon ügyes ember, een erg handig mens, die vader van mij.
En nu, weer zoveel jaar later, is hij bejaard en zou hij van zijn welverdiende rust moeten genieten. Door een hersenbloeding loopt hij moeilijk en kan hij zijn linkerhand slecht gebruiken, maar hij heeft weer een domein gebouwd. Een piepklein schuurtje, mudvol met oude troep. Hij sloopt alles, van oude wasmachines tot strijkijzers en telefoons. Hij maakt en repareert fietsen voor mensen die het niet breed hebben. Hij zit in zijn hok. Op huizen heeft hij het niet zo. Hij weet waar hij gelukkig is.
>>>> Auteur: Dorothé Wieseman-Nagy
Mihály. De naam van mijn vader. Michel heet hij in Nederland. Vaak werd hij Mietsie, Miets of Mits genoemd. De Hongaar in het dorp. De kleine Hongaar, of de rare Hongaar.
Bij hem haalde je tweede handsonderdelen, bracht je oud schroot. Of je vroeg hem naar je zuurverdiende, maar pruttelende karretje te willen kijken. Hij kreeg elke auto aan de praat en was altijd schappelijk. ‘Doe maar twee tientje', zei hij. Dat vonden Nederlanders raar, dat hij ‘twee tientje' zei en ‘vier autoband'. Wij, zijn kinderen die hier geboren werden, hebben hem daarom ook uitgelachen. Sinds ik Hongaars leer, schaam ik mij. Als er telwoorden voor het zelfstandig naamwoord komen, staat het zelfstandig naamwoord in het Hongaars in het enkelvoud, dus was zijn fout volkomen begrijpelijk.
Hij gebruikte verbasterde namen voor automerken, waarbij de klanten hem in volkomen verbijstering aanstaarden. Ik glimlach er nu om. De Franse merken Renault en Peugeot heetten bij hem: Ronnol en Poszjo.
In die twee aan elkaar gelaste trolleybussen, stookte hij 's winters een oude potkachel op, legde een smeerput aan en bouwde een werkbank. Overal hing, lag en slingerde gereedschap. Alles was zwart. In de keuken van het groene huis ‘liep' de koffie dag en nacht door. Mijn moeder schonk onvermoeibaar de mokken vol. In de late uurtjes hingen de dorpsbewoners aan de werkbank met een pijpje bier in de hand, terwijl mijn vader onder motorkappen wat aandraaide, verving, duwde, trok en af en toe een flinke slag uitdeelde. Althans, zo zag dat er voor ons kinderen uit. Bij Franse automerken werkte die klap op de bumper trouwens wonderwel: het lampje brandde weer en zowaar drie maanden lang! Hij verraste ons ook met zijn ‘hergebruik'-ideetjes. We vonden op een ochtend onze schoenen terug met nieuwe zolen: hij had er stukken versleten autoband onder gezet. Het zag er keurig uit, maar wij waren er niet blij mee.
Zijn garage was zijn domein. ‘Waar is papa?' 'In de garage.' Hij vertelde dat hij vroeger, in zijn jonge jaren in Hongarije ook een domein had. Achter het ouderlijk huis, dat uit één vertrek bestond, bouwde hij een hutje. Het werd zijn ‘werkplaats', waar hij schoenen maakte, of gereedschap en fietsen en andere dingen repareerde voor de mensen uit het dorp. Nagyon ügyes ember, een erg handig mens, die vader van mij.
En nu, weer zoveel jaar later, is hij bejaard en zou hij van zijn welverdiende rust moeten genieten. Door een hersenbloeding loopt hij moeilijk en kan hij zijn linkerhand slecht gebruiken, maar hij heeft weer een domein gebouwd. Een piepklein schuurtje, mudvol met oude troep. Hij sloopt alles, van oude wasmachines tot strijkijzers en telefoons. Hij maakt en repareert fietsen voor mensen die het niet breed hebben. Hij zit in zijn hok. Op huizen heeft hij het niet zo. Hij weet waar hij gelukkig is.
>>>> Auteur: Dorothé Wieseman-Nagy