‘Kies een kip!’
Daar - in West-Hongarije - ben ik verliefd geworden op het platteland. Ik wandelde er door de straten, de bossen en langs de stille wateren van de Donau-armen. Met mijn Hongaarse nichtjes en neefje zwom ik in het ijskoude water van een zij-arm van de Donau. Als ik door het dorp slenterde en de zomerse geuren opsnoof, kwam ik langs een lommerrijke open plek. Ik mijmerde over de ganzenhoeder die daar in vroeger tijden tussen zijn ganzen lag te dagdromen. Mijn vader was als klein jongetje geen hoeder van ganzen, maar van koeien. 's Ochtends in alle vroegte liep hij door de straten en verzamelde als een soort rattenvanger van Hamelen alle dorpskoeien achter zich aan en bracht ze naar weiden buiten het dorp. 's Avonds drentelden de beesten ieder bij het goede tuinhekje hun eigen erf weer op.
De romantiek van het landleven; misschien kan die alleen zo beleefd worden door de naïeve stadsmens, want daar werkelijk leven was natuurlijk bijzonder zwaar. Mijn vaders jeugdjaren - hij is geboren in 1932 - waren zelfs miserabel te noemen want er was niet genoeg eten voor alle kinderen.
Ik wandelde als tiener door de hoofdstraat van zijn dorp en nam nieuwsgierig het schoolgebouwtje, az iskola, in mij op. Vijfendertig jaar daarvoor kwam mijn vader daar bibberend binnen met zijn voeten in lappen gewikkeld. Hij was door de sneeuw naar het schoolgebouw gekomen en omdat hij geen schoenen had, maakte hij die zelf van lappen. De onderwijzeres had medelijden met hem. Hij mocht zijn ‘schoenen' laten drogen op de potkachel en er zelf naast gaan zitten.
Mijn nichtjes en neefje die opgroeiden in de jaren zestig en zeventig wilden niets liever dan weg van het platteland. Naar de stad, in hun geval Mosonmagyaróvár. Het is iets universeels geloof ik: in de stad gebeurt het, daar bruist alles, is werk, gezelligheid, vertier, cultuur. In de dorpen draaien de raderen van de tijd niet, is het saai en doods. En dat geldt nu nog steeds! In een stuk van Oost-Europa-correspondent Jan Hunin las ik pasgeleden het volgende: ‘Zoals in de rest van het voormalige Oostblok staat ook in Polen het platteland gelijk met achterlijkheid en daarmee wil niemand geassocieerd worden. Bekennen dat je van het platteland afkomstig bent, is in Polen al bijna even erg als zeggen dat je aids hebt, een abortus hebt ondergaan of ongelovig bent.' Is het echt zo erg, ook in Hongarije? Willen mensen, jongeren, geen toekomst opbouwen in de dorpen?
Zelf heb ik tien jaar op het Nederlandse platteland gewoond, wel tussen de steden Arnhem en Nijmegen in. Het waren de mooiste jaren. We huurden een boerenknechtenhuisje op vijfhonderd meter van de grote boerderij, direct achter de zomerdijk aan het Pannerdensch kanaal. Rondom liepen schapen en koeien en we hadden zelf kippen en een grote moestuin. De laatste keer dat ik mijn tante Kati zag, was zij het die een verschrikt gezicht opzette. Ze kwam op bezoek in ons Doornenburgs stulpje. Ik zag haar denken: Wat armoedig, zo'n huisje achteraf, je eigen eieren rapen en doperwten pellen! Ik heb haar maar niet verteld dat ik onze kippen -als ze het leven lieten- een begrafenis gaf op eigen grond. Ach ja, ze waren toch te oud en te taai om op te eten...
>>>> Auteur | Dorothé Wieseman-Nagy |